Den Haag was in de 16de eeuw een kleine plaats met weinig inwoners maar wel met enige prostitutie. Bij het Spui, destijds een havenbuurt, waren vele verdachte logementen en bordelen te vinden waar ook flink werd gedobbeld.
Deze gelegenheden werden door de dienaren van de procureur generaal van Holland en de baljuw ge- exploiteerd. In 1539 dienden buurtbewoners een klacht in en eisten dat er een einde aan die regeling kwam. Ze klaagden ‘dar dair dagelicx menige oneerlicke taverne ende herberge van bordeelen werdt bij den dienaren van den procureur generaal van Holland ende oick van den bailliu van den voorscr’. Het was de ‘Vlecke van den Hage’ met zijn vele vechtpartijen en mishandelingen. Dag en nacht ging het gescheld door. De bewoners wezen erop dat ze een goede naam hoog te houden hadden. De bewoners werden in het gelijk gesteld en de dienaren en de baljuw mochten vanaf toen geen ‘oneerlijke’ herberg meer uitbaten.
Het Spui kwam uit op het Padmoes, in de tweede helft van de 16de eeuw ook een beruchte wijk met veel sloppen, krotten en stegen, waar de prostitutie zich had genesteld. Het was een van de armste buurten in het dorp Die Haghe. Het lag aan de gracht de Paddemos, waarschijnlijk genoemd naar Patmos, het Griekse verbanningsoord van de evangelist Johannes.
De buurt werd uiteindelijk gedeeltelijk gesloopt om de bouw van de Nieuwe Kerk mogelijk te maken. In 1649 werd de eerste steen gelegd. De dichter-predikant Johannes Vollenhove had er, na de bouw van de Nieuwe Kerk, weinig goede woorden voor over: “‘door ontucht eertijts besmet en qualiyk berucht. En weleer stond Padmoes hier, een slijknest, nutst vergeten…”.
Er moest iets gebeuren met de rest van de Padmoes. Mede daardoor werd In de Padmoes een soort sociale woningbouw avant la lettre gepleegd. Welgestelde mannen en vrouwen bouwden er hofjes met kleine bijna gratis huisjes voor armen, ook wel geefhuisjes genoemd. Voor de grond moest echter pacht worden betaald.
Enkele geefhuisjes zijn te danken aan een pachtschuld van de griffier van het Hof van Holland aan Margriette Jansdochter. Zij wilde die schuld wel voor hem overnemen mits ze er een Sint Jacobshuis mocht laten bouwen. Dat mocht. Er kwam een kapelletje bij waar de zes vrouwen die in haar geefhuisjes mochten wonen, dagelijks moesten gaan bidden.
Rond 1870 schilderde Vincent van Gogh een van de hofjes. In de jaren zestig wilde Den Haag het slopen maar in 1966 kwam het op de monumentenlijst. De hofjes hebben nog lang bestaan. Enkele woningen van het Heilige Geest Hofje uit 1647 grensden aan de raamprostitutie in de Doubletstraat.
Bronnen:
Pabon, N.J. (1936), Den Haag tot het einde der zestiende eeuw. Bijdragen over het godsdienstig, zedelijk en maatschappelijk leven in Den Haag, jaarboekje
Veldhuyzen Sv. E.m, (1991) De drievuldigheids- of geefhuisjes, jaarboekjes
De website van het gemeentearchief Den Haag.
C.L. Hansen, (1916) Over Haagse Hofjes, jaarboekje die Haghe