Het toerisme trekt weer aan, maar sekswerk wordt met negentiende-eeuwse argumenten uit de rosse buurt geweerd, betoogt universitair docent en historica Marion Pluskota.
Nu de pandemie enigszins afgezwakt is en de toeristische economie weer aantrekt, zal de gemeente Amsterdam des te gretiger verdergaan met haar project om sekswerkers naar buiten het stadscentrum te verplaatsen en meer ramen te sluiten. Een blik op de documenten op de gemeentewebsite onthult daarbij de verschillen tussen het politieke discours en de behoeften en rechten van sekswerkers. En Amsterdam is daarin niet de enige.
De gemeente beschouwt sekswerk niet als onderdeel van de geschiedenis en economie van Amsterdam, maar als bron van overlast, risico’s en illegaliteit. Dat kan ook haast niet anders, want de naam van de gemeentelijke afdeling die verantwoordelijk is voor dit project luidt: Directie Openbare Orde en Veiligheid – dat zegt alles.
Sekswerkers hebben altijd in het centrum gewerkt en gewoond, maar pas laat in de negentiende eeuw werd hun recht op de stad, en vooral hun recht om de stedelijke omgeving te gebruiken, betwist door de gemeente. Sociale hervormers associeerden sekswerk met het schrikbeeld van ziekte en mensenhandel; de gemeente gebruikte dat beeld om de zichtbaarheid ervan te beperken. Sindsdien wordt er op verschillende manieren beleid gevoerd om sekswerk te verplaatsen, te verbergen en te scheiden van de rest van de stad. Denk aan het verbod in 1889 om in het openbaar klanten te werven, het bordeelverbod uit 1897, de tippelzone, het vergunningensysteem, het project 1012 . Alles overigens met matig tot zelfs geen succes.
In plaats van het belang van sekswerk in de ontwikkeling van de moderne stad te erkennen en te accepteren, kozen de opeenvolgende gemeentebesturen voor onverschilligheid en afwijzing. Daarnaast kozen ze ervoor sekswerkers als slachtoffers neer te zetten.
Oude denkpatronen
In het beleid van de huidige burgemeester Halsema herken ik als historica de oude denkpatronen. De gemeente Amsterdam volgt het pad van negentiende-eeuwse modernisten. Het sekswerk druiste in tegen hun verwachtingen van een zich ontwikkelende stad. Ze gebruikten dezelfde argumenten als Halsema (overlast, gezondheidsrisico’s en mensenhandel) om de zichtbaarheid van sekswerk aan banden te leggen en dit gebruik van de stad zo te beperken.
Sekswerkers hebben decennialang zelf geprobeerd om hun werksituatie veiliger te maken. Dankzij eigen regie en veerkracht zijn ze erin geslaagd om voor zichzelf een werkplek te creëren waar ze zelfstandig kunnen zijn. Zoals herhaald door het Prostitution Information Centre (PIC) tijdens de De Wallen Open Dagen 2021, stelt het werken achter de ramen hen in staat om zelf te bepalen wie hun werkplek mogen betreden, en om veilig te werken.
Deze verworvenheid van hen proberen af te pakken, werkt demoraliserend. Het beleid staat op een kruispunt: wil de stad een inclusief bestuur dat elke Amsterdammer vertegenwoordigt en dat actief de fouten van het verleden erkent, of wil het de oude heksenjacht vervolgen die gedoemd is om te mislukken?
Sekswerkers zijn geen pionnen
Na jaren van onderzoek naar de geschiedenis van sekswerk is mij één ding heel duidelijk geworden : het is noch de gemeente noch de politie of landelijke overheid die bepaalt waar sekswerkers hun beroep uitoefenen. Zij zijn degenen die de rosse buurt maken; zij zijn ook degenen die de buurt veilig kunnen houden, door erkend te worden als onderdeel van de lokale gemeenschap. Sekswerkers zijn geen pionnen die binnen de stad kunnen worden verplaatst al naar gelang de wens van de gemeente, de politie of derden. En wat geldt voor Amsterdam, geldt ook voor Utrecht en andere gemeenten.
Als laatste opmerking aan de gemeente(n) verwijs ik graag naar een artikel dat verscheen in maart 1919 in De Telegraaf: ‘We vervolgden onzen weg, die leidde tot de O.Z. Achterburgwal, waar fabrieken, werkplaatsen en kantoren langzaam maar zeker de bordeelen verdringen.’ Dat dachten ze tenminste…, toen.
Bron: Trouw.nl